Het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs is sinds 2018 met 20% gestegen, en dat zal gezien de wachtlijsten allicht nog even zo doorgaan. Ligt de oplossing alleen maar in meer capaciteit, of is meer inclusie en een eenvoudigere overgang tussen gewoon en buitengewoon onderwijs een optie?
Veel steden en gemeenten doen al grote inspanningen in het buitengewoon onderwijs en openen nieuwe scholen, zoals Capitan in Antwerpen en De Ruimtevaarder in Dentergem. Verdere capaciteitsuitbreiding blijft nodig maar daarnaast stelt zich een andere, meer fundamentele vraag. Is buitengewoon onderwijs het eindstation of is het mogelijk om een deel van deze kinderen terug naar het gewoon onderwijs te laten doorstromen? Moeten dit twee gescheiden werelden blijven of is samenwerking mogelijk? We zetten enkele zaken op een rijtje.
Het nieuwe decreet leersteun, dat sinds september 2023 van kracht is, wil het gewoon en buitengewoon onderwijs dichter bij elkaar brengen. Beide vormen werken met een individueel aangepast curriculum voor leerlingen die dit nodig hebben. Scholen voor buitengewoon onderwijs moeten systematisch werken aan de mogelijkheid tot terugkeer naar het gewoon onderwijs. Buitengewone scholen geven jaarlijks aan het CLB door voor welke leerlingen een evaluatie aangewezen is. Ouders kunnen hier ook zelf om vragen. Het CLB evalueert en in geval van een effectieve terugkeer, zal het CLB mee de overstap naar de school voor gewoon onderwijs ondersteunen. Het CLB gaat zelf niet actief op zoek naar leerlingen waarvoor een evaluatie aangewezen is, maar het kan wel de procedure bekijken volgens de welke de school deze leerlingen heeft geselecteerd.
Ten slotte maakt het decreet deeltijdse lesbijwoning mogelijk. Zo kan een leerling uit het buitengewoon onderwijs twee schooljaren lang (deeltijds) les volgen in een gewone school. De leerling blijft in die periode ingeschreven in de buitengewone school, en beslist op het einde van deze periode of hij de overstap wil maken of niet. Dit werkt in beide richtingen, want ook een leerling uit het gewoon onderwijs kan deeltijds en twee jaar lang les volgen in een buitengewone school.
Naast het nieuwe decreet leersteun biedt ook Leer Lokaal, het nieuwe OVSG-leerplan voor het basisonderwijs, handvaten om een overgang of samenwerking tussen gewoon en buitengewoon onderwijs zo eenvoudig mogelijk te maken. Eerst en vooral is Leer Lokaal het leerplan voor alle leerlingen in het basisonderwijs. Leer Lokaal is de gemeenschappelijke taal bij de bespreking van onderwijsbehoeften van leerlingen binnen het gemeenschappelijk curriculum, leerlingen met een individueel aangepast curriculum (IAC) en bij de evaluatie van overgangen tussen buitengewoon en gewoon onderwijs.
Door Leer Lokaal als inspiratiekader te hanteren voor leerlingen met een IAC-verslag, versterken we de samenwerking tussen gewoon onderwijs, buitengewoon onderwijs en leersteuncentra. Door ambitieuze en hoge doelen te selecteren voor leerlingen met een IAC-verslag en door een gemeenschappelijke taal te spreken, versterken we de inclusieve school- en klaspraktijk in het gemeentelijk en stedelijk onderwijs. Dit sluit perfect aan bij de ontwikkeling van de nieuwe minimumdoelen basisonderwijs, waar een consensus groeit om één set eindtermen te ontwikkelen voor zowel gewoon als buitengewoon onderwijs.
Vandaag zijn er al interessante proefprojecten waarbij gewoon en buitengewoon onderwijs nauw samenwerken. In Deerlijk bijvoorbeeld delen De KIM & De SAM, twee scholen voor buitengewoon basisonderwijs, hun speelplaats met hun buren: de gewone basisscholen Berk & Beuk. Enkele kinderen uit het gewoon onderwijs krijgen er begeleiding door het lokale leersteuncentrum en volgen deeltijds les in het buitengewoon onderwijs. Omgekeerd is het plan dat ook enkele kinderen uit het buitengewoon onderwijs les zullen volgen in het gewoon onderwijs. Voorlopig staat het project nog in zijn kinderschoenen en botsen de scholen nog op obstakels. Chris Debacker, directeur van De KIM, vertelt: “Verandering botst altijd op weerstand, en het is niet eenvoudig voor een kind om in een andere sociale groep aan te sluiten met ook nog eens andere leerstof. Maar er zijn ook structurele systeemfouten. Een gedeelde inschrijving, waarbij een leerling zowel in het gewoon als buitengewoon onderwijs ingeschreven wordt en de financiële middelen gedeeld worden, kan een oplossing zijn. Zo krijgen zowel de school als de leerling waar ze recht op hebben, en is de verantwoordelijkheid gedeeld.”
Dat het ook nog een stapje verder kan gaan, bewijzen voorbeelden uit het buitenland. In Vlaanderen gaat gemiddeld 6% van de leerlingen naar het buitengewoon onderwijs terwijl dat in Europa maar 1,5% is. Sophie Lejeune, directeur van GILKO Merelbeke, ging samen met een groep directies en professor Geert Van Hove van UGent op bezoek in Portugal en stond versteld van wat ze daar zag. “Leerlingen met een beperking volgen gedeeltelijk het gewone curriculum, maar ze krijgen ook een specifiek aanbod en therapie. Het grootste verschil is duidelijk de mentaliteit en omgang met elkaar. Wij schrokken ervan om een leerling met spastische bewegingen in een uitgebouwde rolstoel in een gewoon leslokaal te zien, maar de medeleerlingen vonden dit duidelijk heel normaal en ze zorgden voor die leerling. De school straalt ook een heel andere sfeer uit. Leerlingen hebben pauzes op verschillende momenten en melden zich aan met een badge als ze de school verlaten of binnenkomen, want de lesdag begint en eindigt op verschillende momenten. Een schoolbel kennen ze niet. Hier zijn we te snel geneigd om regels op te leggen en vertrekken we vanuit de beperkingen, terwijl ik daar zag dat als je leerlingen vertrouwen geeft, ze hier verantwoordelijk mee omgaan. Ook op onze eigen school zien we mooie voorbeelden van inclusie. We proberen deze leerlingen zolang mogelijk mee te nemen in het reguliere onderwijs en geloven in groeimogelijkheden. Kortom, we moeten blijven geloven in de kracht van kinderen en meer uitgaan van wat WEL mogelijk is.”