Het Overlegcomité van vrijdag 3 december heeft beslist dat de kerstvakantie voor basisscholen een week vroeger start, vanaf 20 december 2021. Er wordt aan de ouders gevraagd om de kinderen in die week thuis op te vangen.
Toch is er een groep ouders die onmogelijk zelf opvang voor hun kinderen kan voorzien, omdat ze bijvoorbeeld beiden tewerkgesteld zijn in cruciale niet-telewerkbare beroepen (bv. de zorg), of wegens een kwetsbare thuissituatie. Daarvoor zal noodopvang moeten worden voorzien.
De ministers Weyts, Somers en Beke dragen de organisatie van die noodopvang over aan de lokale betrokkenen, zijnde: onderwijs, lokale besturen, buitenschoolse opvang en eventueel de brede welzijns- en vrijetijdssector en het vrijwilligerswerk.
De scholen krijgen de opdracht om de nood aan noodopvang in kaart te brengen. Pas daarna zijn de lokale besturen, samen met alle andere betrokkenen zoals onderwijs, buitenschoolse opvang enz., aan zet om de noodopvang ook echt vorm te geven.
De scholen krijgen de opdracht om de nood aan noodopvang in kaart te brengen door middel van een bevraging van de ouders. Deze bevraging wordt op heel korte termijn opgestart.
Noodopvang wordt gezien als een uitzondering. Aan ouders wordt gevraagd zoveel als mogelijk zelf oplossingen te zoeken. Enkel indien dit niet mogelijk is, moet noodopvang voorzien worden.
Voor welke kinderen is opvang noodzakelijk of aangewezen? Dit zal steeds maatwerk zijn, waarbij we een grote mate van autonomie laten aan de lokale actoren. Indien er toch keuzes gemaakt moeten worden, geven de betrokken ministers de volgende richtlijnen mee:
Op basis van de door de scholen gedetecteerde vraag naar noodopvang, wordt een overleg georganiseerd tussen het lokale onderwijsveld, de lokale besturen en de sector van de buitenschoolse opvang om deze noodopvang te organiseren. Afhankelijk van de lokale situatie kan daarbij ook de brede welzijns- en vrijetijdssector en het vrijwilligerswerk worden betrokken.
Bekijk lokaal welke oplossingen voor de gezinnen met een opvangvraag gerealiseerd kunnen worden. De realisatie van noodopvang moet een gedeelde verantwoordelijkheid zijn van onderwijs, de lokale besturen en welzijn. De betrokken ministers vragen duidelijk dat iedereen het haalbare doet om de ouders met een opvangnood te helpen binnen de mogelijkheden waarover men beschikt.
De organisatie van de opvang gebeurt in eerste instantie door de scholen zelf, met inzet van het beschikbare personeel en de schoolinfrastructuur. Aan personeelsleden kan enkel gevraagd worden om op vrijwillige basis mee in opvang te voorzien. Scholen die de opvang niet zelf kunnen organiseren, spreken de buitenschoolse opvang als eerste partner aan. Als er dan nog nood is aan opvangplaatsen kunnen ook andere lokale partners ingeschakeld worden.
Indien noodzakelijk kan een bijkomend opvangaanbod worden gecreëerd. Daarvoor worden subsidies voorzien.
Waar bijkomende opvangcapaciteit moet worden gecreëerd door één van de actoren, dus buiten het regulier gefinancierde onderwijs- en opvangaanbod, kan aanspraak gemaakt worden op een compensatie vanuit Vlaanderen. Deze compensatie wordt aangevraagd en verdeeld door de lokale besturen, vanuit hun regierol (voor Brussel is dat de VGC).
De Vlaamse Regering zal de subsidieregeling die hiervoor tot voor de zomervakantie liep opnieuw activeren. De subsidie bedraagt 20 euro per effectief opgevangen kind voor de inzet van personeel (10 euro per halve dag) en 10 euro per effectief opgevangen kind voor de inzet of het veiligheidsonderhoud van de infrastructuur. Meer info staat op de website van ABB.
De noodopvang is gratis tijdens de week van 20 december (de week voor de kerstvakantie) tijdens de gewone schooluren.
In deze opvang is de focus een vakantiewerking met aandacht voor spel en beweging, rekening houdend met de veiligheidsmaatregelen. Deze veiligheidsmaatregelen gelden voor de noodopvang: